De stede Wijdenes werd op 6 januari 1430 gevormd door hertog Filips van Bourgondië. De dorpen Oosterleek en Wijdenes kregen toen een gezamenlijk stadsrecht en hadden sindsdien een gezamenlijke rechtbank voor strafzaken en civiele zaken.
De schout van Wijdenes (ook wel “baljuw” of “officier” genoemd) trad in strafzaken op als eiser, de schepenen (of “schepenbank”) wezen vonnis. Dat deden zij ook in civiele zaken, waarbij meestal particulieren tegenover elkaar stonden.
Tot de taken van de schepenen behoorde ook het passeren van allerlei akten, waaronder verkoopakten van onroerend goed en hypotheekakten. Ten slotte wezen de schepenen de voogden van weeskinderen aan en hielden zij toezicht op het door deze voogden gevoerde beheer.
In een dorpscombinatie zoals de stede Wijdenes bleven de inliggende plaatsen als dorp zelfstandig. Ieder dorp was in de stedelijke rechtbank vertegenwoordigd met een aantal schepenen. Dit bleef zo tijdens de Bataafse Republiek (1795-1806) en het koninkrijk Holland (1806-1810).
In maart 1811 werd in ons land de Franse wetgeving ingevoerd. Dit betekende de opheffing van de plattelandssteden en de stedelijke rechtbanken en de liquidatie van de middeleeuwse privileges die daaraan ten grondslag lagen. In de plaats daarvan kwam het stelsel van rechtspraak dat in grote lijnen nog altijd bestaat.