De stede Schellinkhout werd op 21 december 1402 gevormd door hertog Albrecht van Beieren. Op 2 februari 1414 werden Wijdenes en Oosterleek door hertog Willem VI van Beieren aan het rechtsgebied van Schellinkhout toegevoegd.
Schellinkhout raakte haar privileges in 1430 kwijt vanwege de moord op Andries Adaem, een grafelijk dienaar. Voor straf werd het dorp door Filips van Bourgondië als heerlijkheid in leen gegeven aan Jan, bastaardzoon van Jan van Beieren. Na diens kinderloos overlijden (tussen 1431 en 1442) kreeg Schellinkhout de stadsrechten terug (nu zonder Wijdenes en Oosterleek).
Sindsdien had Schellinkhout een eigen stedelijke rechtbank voor strafzaken en civiele zaken. De schout (ook wel “baljuw” of “officier” genoemd) trad in strafzaken op als eiser, de schepenen (of “schepenbank”) wezen vonnis. Dat deden zij ook in civiele zaken, waarbij meestal particulieren tegenover elkaar stonden.
Tot de taken van de schepenen behoorde ook het passeren van allerlei akten, waaronder verkoopakten van onroerend goed en hypotheekakten. Ten slotte wezen de schepenen de voogden van weeskinderen aan en hielden zij toezicht op het door deze voogden gevoerde beheer.
De toestand bleef zo tijdens de Bataafse Republiek (1795-1806) en het koninkrijk Holland (1806-1810). In maart 1811 werd in ons land de Franse wetgeving ingevoerd. Dit betekende de opheffing van de plattelandssteden en hun rechtbanken en de liquidatie van de middeleeuwse privileges die daaraan ten grondslag lagen. In de plaats daarvan kwam het stelsel van rechtspraak dat in grote lijnen nog altijd bestaat.