Bestuur en grondgebied
De gemeente Grootebroek is in 1812 ontstaan door samenvoeging van het zuidelijk deel van de gemeenten Grootebroek en Lutjebroek. Het noordelijk deel van deze gemeenten werd toen gevoegd bij de nieuw gevormde gemeente Andijk. De gemeentelijke herindeling van 1817 had voor Grootebroek geen gevolgen.
In eerste instantie waren op plattelandsgemeenten respectievelijk het “Reglement van bestuur voor het platteland der Provincie Holland” (1816) en het “Reglement op het bestuur ten platten lande in de Provincie Holland” (1825) van toepassing.
De Grondwet van 1848, in 1851 gevolgd door de Gemeentewet, maakte een einde aan het onderscheid tussen steden, heerlijkheden, districten en dorpen. De nieuwe staatsinrichting kende alleen nog gemeenten.
De gemeente Grootebroek is in 1979 samen met Bovenkarspel opgegaan in de nieuwe fusiegemeente Stede Broec.
waterschappen
Grootebroek viel voor het onderhoud van de Westfriese Omringdijk onder het ambacht Drechterland. Voor de afwatering behoorde Grootebroek tot de polder Het Grootslag en voor een klein deel (de Voetakkers) tot de Houterpolder.
De bemaling van de Houterpolder werd in 1924 overgenomen door polder Het Grootslag. De Houterpolder werd vervolgens met ingang van 1927 opgeheven. De polder Het Grootslag is in 1973 opgegaan in het Waterschap Westfriesland.
Voor het plaatselijk polderbestuur werden in 1859 gereglementeerde besturen ingesteld, waaronder de banne Grootebroek en Lutjebroek. Ook vóór 1859 fungeerde in Grootebroek en Lutjebroek reeds een plaatselijk polderbestuur, het college van landrijken, dat voor zover bekend niet gereglementeerd was. De taak betrof voornamelijk het onderhoud van enkele wegen en het innen van de omslagen (waterschapsbelastingen) voor polders en waterschappen.
Vanwege hun weinig omvangrijke taak besloot het provinciaal bestuur uiteindelijk tot opheffing van de bannen. Hun taken gingen in 1948 over naar de besturen van de polders waarin ze lagen.