Huiselijk geweld in Oosterblokker
Stijntje Jansz. Kaagman en Pieter Entes waren in september 1781 al ruim twintig jaar getrouwd. Maar hun huwelijk verliep niet zonder problemen. Er waren ‘diversse maalen moeytens en oneenighedens’ ontstaan. In de akte getuigden vijf personen, zij waren personeel en oud-personeel van Stijntje en Pieter. Zij getuigden op verzoek van Stijntje. Volgens hun verklaring zou vooral Pieter ‘in ’t gemeen de meeste aanleydinge (…) geven’ tot het ontstaan van de ruzies.
Het personeel vertelde dat zij meermalen hadden gehoord dat Pieter zijn vrouw voor ‘een hoer, een beest, en diergelijke vileyne expressiën’ uitschold. Ook bedreigde en sloeg Pieter zijn vrouw. Gerrit Rootjes uit Oosterblokker verklaarde dat hij Pieter had gevraagd ‘hoe hij de vrouw so slaan kon’. Pieter antwoordde hierop ‘dat sijn vrouw haar bek houden soude, of dat hij so slaan soude, dat se naar geen mensch meer leek’.
Jan Pietersz. en Maartje Claas hadden ook dergelijke bedreigingen gehoord. Zij verklaarden dat zij Pieter diverse malen hadden horen zeggen ‘dat hij niet alleen sijn vrouw soude slaan, maar dat hij selfs een bos veeters koopen soude, en kloppe haar daarmee so lang voor haar gadt, dat se er niet op sitte konde’.
Stijntje kreeg het behoorlijk te verduren. Ze werd soms zo hard geslagen dat het personeel verklaarde dat zij haar ‘nog voor verscheyden daagen daarna also deerlijk gehavendt te hebben gesien.’ Volgens het dienstmeisje had Pieter Stijntje ‘sodanig gekneepen, dat een tandt van haar in de lip stondt, sodanig dat deselve bloede en swaar beseert was’.
Stijntje en pieter
Op 5 september 1781 verscheen voor de notaris van Oosterblokker een aantal getuigen op verzoek van Stijntje Jansz Kaagman. Zij was getrouwd met Pieter Entes, een oud-schepen van de Stede Westwoud. De getuigen waren Gerrit Rootjes (46 jaar), Cornelis Ruijter (30 jaar), Jan Klaasz. Groot (23 jaar), Jan Pietersz. (18 jaar) en Maartje Claas (24 jaar). Allen woonden zij te Oosterblokker. De getuigen waren allemaal in dienst of in dienst geweest in het huishouden van Stijntje en Pieter.
Uit hun getuigenissen blijkt dat het huwelijk tussen Stijntje en Pieter niet goed liep, er waren ‘diversse maalen moeytens en oneenighedens (…) ontstaan’. Pieter zou hiertoe volgens de getuigen ‘in ’t gemeen de meeste aanleydinge quaam te geven’.
moeilijkheden
De getuigen vertelden wat voor moeilijkheden er waren in het huwelijk. Zo hadden zij meermalen gehoord dat Pieter zijn vrouw voor ‘een hoer, een beest, en diergelijke vileyne expressiën’ uitschold. Ook bedreigde Pieter zijn vrouw, zoals blijkt uit de getuigenis van Gerrit Rootjes. Gerrit verklaarde dat hij eens aan Pieter heeft gevraagd ‘hoe hij de vrouw so slaan kon’, en dat deze daarop antwoordde, ‘dat sijn vrouw haar bek houden soude, of dat hij so slaan soude, dat se naar geen mensch meer leek’.
Jan Pietersz. en Maartje Claas hadden ook dergelijke bedreigingen gehoord. Zij verklaarden dat zij Pieter diverse malen hadden horen zeggen ‘dat hij niet alleen sijn vrouw soude slaan, maar dat hij selfs een bos veeters koopen soude, en kloppe haar daarmee so lang voor haar gadt, dat se er niet op sitte konde’.
spekkoek
Stijntje had al aardig wat te verduren met deze scheldpartijen en bedreigingen, en hier bleef het dus niet bij. Maartje verklaarde dat zij in de voorzomer van 1781 een spekkoek ging bakken en ‘ten dien eynde het swoort van het spek hadt afgesneeden en weggeworpen’. Pieter gaf haar opdracht om ‘het selve swoort weder op te soeken, om te sien of het spek daar schoon genoegh van was afgesneeden’. Vervolgens toonde Pieter het zwoerd aan zijn vrouw Stijntje en vroeg haar of het spek goed was afgesneden. Stijntje beantwoordde dit met ja. Waarop Pieter ‘op een verwoede wijse haar met hetselve swoort op haar aangesigt heeft gesmeert, en haar intussen sodanig gekneepen, dat een tandt van haar in de lip stondt, sodanig dat deselve bloede en swaar beseert was, alsmede eenige kneepe in haar arm en elders heeft toegebragt, dat de blaauwe steede daarvan nog lange sijn te sien geweest, gevende haar alstoen eenige schoppen voor haar agterste, en scheldende sijn vrouw en de deposante uyt voor bliksemse hoere, en dat sij een hoere kaveedt in ’t voorhuys ophieldt’.
niet mee bemoeien
Maartje verklaarde verder dat op een zaterdag tijdens de hooitijd in juli 1781 ‘sij (…) staande in de buytendeur, als wanneer sij hoorde dat Pieter Entsz de requirante een slag toebragt, dat sij (…) daarop aanstondts in de voorszeyde woooning koomende, de vrouw seer bebloedt vondt en daarop hem tegemoedt voerde of dat slaan lang genoeg was, waarop hij (…) antwoordde, wat sij daarmede te doen hadt’. Maartje mocht zich er niet mee bemoeien. Pieter gaf haar een schelling ‘waarvoor sij een kan jennever haale most’. Maartje vertrok, maar was ongerust over haar werkgeefster ‘en intusschen haar buurvrijster versoekende wat toe te sien dat de baas de vrouw niet meer sloegh, of dat se haar ontsette moste.’
Gerrit, Cornelis en Jan Pietersz. verklaarden nog dat zij Stijntje ‘nog voor
verscheyden daagen daarna also deerlijk gehavendt te hebben gesien.’
weg bij haar man
Voor Stijntje was de maat vol, ze wilde weg bij haar man. Dit was waarschijnlijk ook de reden dat ze bij de notaris een akte liet opstellen met daarin getuigenissen van de verschillende mishandelingen. Scheiden was in deze tijd geen gemakkelijke procedure. Een huwelijk kon niet zomaar worden ontbonden. Uit de akte die een aantal dagen later, op 10 september, werd opgemaakt blijkt dat Pieter en Stijntje dit beseften, ‘tot voorkominge van kostbaare en langerijlige procedure (…) omme bij provisie en op hoope van reconciliatie nogthans tusschen tafel, bedt en bij wooninge te separeren’. Stijntje en Pieter scheidden van tafel en bed. Er werd een akte opgesteld om de spullen te verdelen. Hun zonen, Cornelis Oijevaar uit Venhuizen en Claas Bakker uit Oostwoud, waren hier ook bij aanwezig. Stijntje en Pieter verklaarden verder nog dat zij in 1760 in het huwelijk zijn getreden maar dat ‘tot hun leedwesen hebben bevonden dat van tijdt tot tijdt tusschen hen sijn geresen menigvuldige moeijtens en oneenigheden die ten gevolge hebben gehadt dat bij ’t samenwooninge voor de comparanten is geworden ten eenen maale ondraagelijk’.
Gerelateerde documenten
Bezoek ons archief of klik op een document om deze aan te vragen voor inzage.
1685 – Notarissen in West-Friesland 1552-1843, inv. nrs. 387, akte 51 en 53
Akten, 1780-1783