Trijn Joris en Jan Frederijcksz. hadden trouwbeloften uitgewisseld. Trouwbeloften werden in de zeventiende en achttiende eeuw uitgewisseld tussen man en vrouw voordat het huwelijk werd afgekondigd in de kerk of stadhuis. Pas na drie openbare afkondigingen in de kerk of stadhuis kon er worden getrouwd.
De trouwbelofte, in tegenstelling tot de huwelijksafkondiging, werd niet vastgelegd door de overheid. Het was een mondelinge afspraak die vaak in bijzijn van getuigen werd gemaakt. En in de zeventiende eeuw kon je een dergelijke belofte niet zomaar eenzijdig verbreken. Alleen met wederzijdse toestemming kon de belofte worden verbroken of wanneer een van de partijen een geldige reden had. Welke redenen geldig waren, was onduidelijk. De Staten van Holland hadden hierover niets vastgelegd.
Wat wel een geldige reden was om een huwelijk niet door te laten gaan en dus de trouwbelofte te verbreken was het ontbreken van de ouderlijke toestemming. Jongens werden meerderjarig met 25 jaar en meisjes met 20 jaar. Een minderjarige mocht zonder toestemming van de ouders niet trouwen.
Trijn Joris
Op 22 november 1667 verschenen een vader en zijn dochter voor de notaris van Avenhorn. Trijn Joris woonde samen met haar vader Joris Gootjesz in Oostmijzen. Trijn had enige tijd daarvoor trouwbeloften uitgewisseld met Jan Fredrijcksz. van Grosthuizen. Maar Trijn wilde niet meer trouwen. Een trouwbelofte kon niet zomaar eenzijdig verbroken worden. De verloofde van Trijn wilde zeer waarschijnlijk de belofte niet verbreken. Daarom gingen Trijn en haar vader naar de notaris om schriftelijk vast te leggen waarom Trijn haar belofte wilde verbreken.
Voor de notaris legden vader en dochter een ‘insinuatie ende protestatie’ af tegen Jan Fredrijcksz. In een wat ingewikkelde verwoording gaf Trijn aan niet met Jan te willen trouwen buiten de wil van haar vader om: ‘Dat hij insinuant alsnoch, als een jonghman met eeren, achtervolgende de troubeloften elckanderen vice versa gedaan, u geïnsinueerde op eerlijcke en redelijcke voorwaarde is geresolveert te trouwen, doch bij sooverre ghij geïnsinueerde verclaart buyten u geïnsinueerdens vaders wille den insinuant niet te willen trouwen’.
Minderjarig
De vader van Trijn gaf geen toestemming voor het huwelijk. En zonder ouderlijke toestemming mocht een minderjarig kind niet trouwen. Trijn vroeg in de insinuatie aan Joris om de uitgewisselde trouwpenningen weer terug te geven. Wanneer een stelletje trouwbeloften uitwisselde was het daarbij gebruikelijk elkaar iets waardevols te geven. Vaak was dit een trouwpenning, maar het kon ook een ander voorwerp zijn. Wilden beide verloofden toch niet trouwen, dan was het niet zo’n groot probleem om de belofte te breken.
Maar trouwbeloften konden niet zomaar eenzijdig verbroken worden. Er waren wel gronden waarop een belofte eenzijdig verbroken kon worden, maar deze waren niet vastgelegd. Bleek na het uitwisselen van de beloften dat de bruidegom (of de bruid) crimineel gedrag vertoonde of een ernstige lichamelijke of geestelijke belemmering had, dan kon de belofte vaak eenzijdig worden verbroken. Maar waren deze bezwaren al voor de belofte duidelijk dan kon de belofte niet worden verbroken. Minderjarigen hadden daarnaast toestemming van de ouders nodig, zonder toestemming mocht niet worden getrouwd.
Trijn en haar vader hadden vertrouwen in een goede afloop: zij waren immers ‘aen ’t rechten en verwachten sententie van den rechter’. Zij wisten dat zonder ouderlijke toestemming niet getrouwd kon worden en dat de rechter hen dus zeer waarschijnlijk in het gelijk zal tellen. Joris voegde hier nog aan toe dat zijn dochter niet goed wist waar ze mee bezig was toen ze haar trouwbeloften uitwisselde: ‘Trijn en weet niet wat se seijt en verstaat het niet’.
Gerelateerde documenten
Bezoek ons archief of klik op een document om deze aan te vragen voor inzage.