Antje Jans was een dienstmeid. Zij woonde in bij Theodorus Yvenius en zijn vrouw in Midwoud. Vlak na de bevalling van de vrouw van Theodorus werd er nieuw personeel aangenomen dat ook in huis kwamen wonen. Een kraambewaarster, Niesje, en een min, Diewer. De drie vrouwen woonden als personeel langere tijd in hetzelfde huis.
Niesje en Diewer verklaarden dat zij nooit hebben gemerkt dat Antje slecht werd behandeld door haar werkgever. Ze vonden zelfs dat Antje werd behandeld zoals zij ‘self wenschen altijt behandelt te werden’. Maar Antje zelf zou zich volgens de vrouwen lang niet altijd zo netjes gedragen. Het was Niesje en Diewer meerdere keren opgevallen dat Antje ‘een quaat hooft hadde, en toonde haar seer misnoeght te zijn, alhoewel haar niet de minste reden daartoe is gegeven’. Verder vonden de twee vrouwen dat Antje haar werk ook nog eens niet naar behoren deed.
Theodorus Yvenius
Op 2 april 1702 verschenen voor de notaris Niesje Sijmens en Diewer Jans. Zij woonden allebei in Midwoud. Op verzoek van Theodorus Yvenius leggen zij een verklaring af. Niesje was een ‘kraambewaarster’, een soort van kraamhulp. Zij kwam tijdelijk in het huis van Theodorus vlak na de bevalling van zijn vrouw. Diewer kwam twee dagen daarna in het huis van Theodorus als ‘suyghster’, een min. Beiden vrouwen waren langere tijd dag en nacht aanwezig. Diewer woonde nog steeds bij het echtpaar in, Niesje vertrok twee dagen voor het ontslag van de dienstmeid.
De dienstmeid van Theodorus en zijn vrouw was Antje Jans. Niesje en Diewer verklaarden dat ‘dat soo lange als sij deposanten daar op ’t huijs zijn geweest, noyt hebben gesien dat de voorzegde dienst maaght, noch van den requirant, ofte eenige van de huysgenoten qualijk is bejegent, maar altijt sodanigh behandelt ende getracteert is, als sij oordeelen dat een dienstmaaght behoort getracteert te werden, en sij deposanten selfs wenschen altijt behandelt te werden’. Beide vrouwen hadden de dienstmeid gedurende langere tijd meegemaakt en kenden haar goed. Volgens Niesje en Diewer werd de dienstmeid goed behandeld, maar de dienstmeid zelf gedroeg zich niet altijd zo netjes. Volgens de vrouwen had Antje regelmatig ‘een quaat hooft (…), en toonde haar seer misnoeght te zijn, alhoewel haar niet de minste reden daartoe is gegeven’. Daarbij deed Antje ook nog eens haar werk niet ‘soo het behoort’.
De dienstmaagd
Diewer verklaarde verder dat zij de dienstmaagd tegen Theodorus had horen zeggen: ‘Ik kan mijn werk wel doen, maar ik en wil ’t niet doen’. Ook kon zij zich een voorval herinneren toen Antje aan het zingen was. Theodorus zou aan de dienstmaagd hebben gevraagd of zij zou willen stoppen met zingen ‘opdat sijn vrou wat mocht slapen, dewijle sij de gantsche nacht niet gerust had’. Maar de dienstmaagd wilde niet luisteren, ook niet nadat de requirant ‘haar sulx tot drie verscheijden malen versocht’. Antje bleef zingen. Diewer vertelde ook dat Antje had toegegeven dat voordat zij en Niesje in het huis kwamen wonen zij ‘het aldaar soo wel hadde gehad als sij ’t wense, en noijt geen verscheelende woort met den requirant ofte yemmant gehad heeft’. Na de komst van Diewer en Niesje begonnen volgens Antje haar problemen met haar werknemer.
De twee laatste getuigen in het stuk, Madalene en Cornelis, hadden Antje op een avond gesproken. Antje zou aan hen hebben verteld dat zij ‘nu vertrecken most van den Requirant en dat den Requirant haar hadde geslagen’. Helaas staat er verder niets in dit stuk over Antje en haar kant van het verhaal
ontslagen
Antje was ontslagen. Waarschijnlijk is deze akte opgesteld op verzoek van Theodorus vanwege problemen rondom het ontslag van Antje. Wat die problemen waren is niet te achterhalen. Andere aktes over Antje zijn ook niet te vinden.
Gerelateerde documenten
Bezoek ons archief of klik op een document om deze aan te vragen voor inzage.
1685 – Notarissen in West-Friesland tot 1843, inv. nrs. 3403, akte 43