De Ruiter van Schagen
‘(…) contrarie de keure deser stede, dewelke tegens ’t rijden langs de dorpsstraat op ieder eynde van ’t dorp staat genotificeert.’
Paardrijden in Abbekerk, dat mocht niet. En dat stond keurig aangegeven. Toch kwam Pieter Marees in oktober 1752 het dorp binnen rijden op zijn paard. Pieter had weinig geluk, want vrijwel direct kwam hij de burgemeester tegen.
En de burgemeester wilde graag dat de keuren van de stede in het dorp werden nageleefd. In dit geval zorgde de burgemeester daarvoor zelf, met zijn pols, een lange stok. De burgemeester versperde Pieter Marees de weg met deze stok. De snelle ruiter was hier duidelijk niet van gediend. Hij begon te vloeken en te schelden en noemde de burgemeester een ‘donderse boer’.
Wederom bleek dat de burgemeester een assertief man was, hij bekeurde Pieter Marees. Maar daar was Marees niet van onder de indruk, hij begon weer te vloeken en noemde de burgemeester een ‘swarte donder’. Hierop besloot de burgemeester Marees te arresteren.
Pieter Marees
Op zeven oktober 1752 verschenen op verzoek van Jacob Spiegelmaker, hoogschout van de stede Abbekerk en oud-burgemeester en schout van Medemblik, vier personen voor de notaris. Dit waren Pieter Bakker, Pieter Schouten, Germont Schagen en Dirk Bakker, allen woonden zij te Abbekerk.
Eerst deed Pieter Bakker zijn verhaal. Pieter vertelde dat hij op drie oktober tussen drie en vier uur in de middag Pieter Marees uit Schagen Abbekerk binnen zag komen rijden op een paard. En dit mocht niet: ‘(…) contrarie de keure deser stede, dewelke tegens ’t rijden langs de dorpsstraat op ieder eynde van ’t dorp staat genotificeert.’ De burgemeester, Jan Oostwoud, die met Pieter Bakker opliep, besloot in te grijpen. Met de pols, een lange stok die de burgemeester bij zich had, versperde de burgemeester de weg: ‘zoodanig dat hij de pols, staande op zijn straatje ov[er] de weg, bij het eene eynde nam en ’t andere eynd lag op ’t dak van ’t huys van Jan Clooster, ’t welk bijna geneven ’t voorsz[eyde] straatje is staande, en Marees zo een weynig in zijn rijden v[er]hinderde’.
Afstappen
Marees moest dus wel van zijn paard afstappen. Hij was niet zo blij met de actie van de burgemeester. Volgens Pieter Bakker vond daarna het volgende gesprek plaats: Pieter Marees: ‘Wel wat sal dat, dat jij mij zoo opkeere?’’ Burgemeester: ‘Ik woude jou wat optoeven, jij moet hier zoo niet langs de straat rijden’ Pieter Marees: ‘Donderse boer, wie zal jij hier opkeeren?’ Burgemeester: ‘Dat woude ik jou doen’ Pieter Marees: ‘gescheld en vloekwoorde’
De burgemeester besloot Marees te bekeuren. Wat door de ruiter ‘wederom opnieuws met vloek- en scheldwoorde wierd beantwoord’. Verder voegde Pieter ook nog toe dat hij de burgemeester ‘een swarte donder’ vond. Het werd de burgemeester duidelijk allemaal teveel, deze vloekende Schagenees in zijn dorp. De burgemeester besloot Marees te arresteren. Maar Marees liet zich niet arresteren: ‘Gaande Marees daarop met ’t paard met grote vorsie (kracht) na de breg (de brug) van ’t huys van de burgerm[eeste]r, alwaar de deposanten en de burgerm[eeste]r op staande, dog dat hij deposant en de burgerm[eeste]r agteruyt retireerde, als de deposant aan de zijde van de breg, ende burgermeester op wien hij met ’t paard toehield op ’t hek van ’t erf, onder de takken van een boom staande bij na de breg, alwaar des burgermeesters vrouw die toe ter tijd op ’t straatje op de werf stonde, haar mede agter de stam van deselve boom salveerde.’
vluchten
Marees ging dus met flinke vaart met zijn paard naar de brug voor het huis van de burgemeester. Hierop stonden Pieter Bakker en de burgemeester zelf. Zij moesten vluchten voor Marees en zijn paard, Pieter Bakker bracht zichzelf in veiligheid aan de zijkant van de brug en de burgemeester onder een boom bij de brug. De vrouw van de burgemeester vluchtte ook naar de boom toe. Vervolgens ging Maarees na weer wat ‘vloek- en scheldwoorde’ ervandoor. De burgemeester riep hem na ‘dat hij moste versigtig zijn om niet uyt zijn arrest te rijden’.
Pieter Schouten verklaarde dat hij alles had gezien. Tijdens het gebeuren stond hij op zijn erf, hij woonde naast de burgemeester. Hij had niet verstaan wat werd gezegd, maar hij had wel gezien hoe de burgemeester en zijn vrouw zichzelf in veiligheid brachten toen Marees ervandoor ging op zijn paard. Germont Schagen legde ook nog een verklaring af. Ook hij had gezien hoe Pieter Marees ‘onder vloek- en schelwoorde de straat langs ’t zuydend van ’t dorp uytreed’. Dirk Bakker legde als laatste een verklaring af. Hij vertelde hetzelfde als de voorgaande getuigen en voegde er nog aan toe dat Pieter Marees de burgemeester flink uitschold: ‘op wien die perzoon vreeslijk vloekte, en dat niet alleen, maar ook op deselve onder alderhande bedrijgingen zeyde: “Donderse boer, ik zal je dit, en dat”’.
Misdragen
Pieter Marees had zich behoorlijk misdragen. Voor de notaris werd deze akte met getuigenverklaringen waarschijnlijk opgesteld zodat Pieter Marees kon worden vervolgd.
Gerelateerde documenten
Bezoek ons archief of klik op een document om deze aan te vragen voor inzage.
1685 – Notarissen in West-Friesland 1552-1843, inv. nrs. 138, akte 11
Akten, 1752-1765