Ga naar content

Op 20 juni 1690 werd Jan Florisz. Cramer door stadhouder Willem III van Oranje benoemd tot schoolmeester, koster en voorzanger van Hoogkarspel. Maar in het dorp waren twee mensen het hier niet mee eens. De kerkmeester en de burgemeester weigerden Cramer te erkennen en betaalden zijn salaris niet uit. Maar Cramer gaf zich niet zonder slag of stoot gewonnen. Hij liet de notaris van het dorp protesten uitvaardigen waarin de burgemeester en kerkmeester werden herinnerd aan het besluit van de stadhouder. En vanuit Den Haag kwam zelfs een extra oorkonde waarin werd herhaald dat Cramer toch echt de nieuwe schoolmeester/koster/voorzanger was en dat dit besluit geaccepteerd moest worden door de bestuurders van het dorp.

Maar de kerkmeester en de burgemeester leken dit niet te willen horen; de aanstellingsbrief hadden zij nooit ontvangen en de oorkonde uit Den Haag was onleesbaar. Ondertussen moesten Cramer en zijn gezin het zien te redden zonder geld. Cramer had het idee dat de burgemeester en kerkmeester hem aan het uithongeren waren. De gemoederen liepen hoog op. De notaris die het protest kwam brengen werd door de zoon van de burgemeester bedreigt: ‘ick sou dij slaan dat stou lam en kreupel waerste en in geen maant uyt den bed quamste’.

De kerk van Hoogkarspel, 1726

Koster, schoolmeester en voorzanger

Op 20 juni 1690 werd Jan Florisz. Cramer door stadhouder Willem III van Oranje, tevens Koning Willem I van Groot-Brittannië, benoemd tot koster, schoolmeester en voorzanger tot Hoogkarspel. Maar deze benoeming werd door de burgemeester van Hoogkarpsel, Jan Jansz. Groot, en kerkmeester en oud-burgemeester van dezelfde plaats, Claas Fobsz., niet geaccepteerd. Daarom liet de schoolmeester voor de notaris een protest opmaken op 9 juli 1690. Hierin werden de burgemeester en vroedschap gelast om de aanstelling van Cramer te accepteren. Het antwoord van de burgemeester en de vroedschap luidde dat zij de aanstellingsbrief nooit hadden gezien.

Blijkbaar ging Cramer wel aan de slag in Hoogkarspel in de zomer van 1690.
Maar hij werd niet betaald. Zeer waarschijnlijk ondernam hijstappen om de
burgemeester en kerkmeester van Hoogkarspel te dwingen zijn ambt en het daarbij horende salaris te accepteren. Op 26 februari 1691 werd een oorkonde uit Den Haag bij de burgemeester van Hoogkarspel gebracht. Het was een aanvulling op de aanstelling van Cramer. De oorkonde was wederom opgemaakt uit naam van stadhouder Willem III van Oranje. In de oorkonde stond: ‘Sijn Majesteit vind goed en versaet mits desen dat Jan Florissz. Cramer
Schoolmeester voorsanger tot Hooghcarspel sal hebben trecken en de genieten alle Tractementen, Baten, ende Emolumenten die van alhier tijden tot de voorzegde Bediengen behoort ende gestaan hebben en bij sijn voorsaat laastelijck gestrocken ende genoten sijn sonder daar aan te lijden eenige Cortinge of Verminderinge’.

accepteren

Het was duidelijke taal: de bestuurders van Hoogkarspel dienden Cramer te
accepteren en hem net zoveel te betalen als zijn voorganger. De gerechtsbode
bracht dit stuk naar de burgemeester van Hoogkarspel. De weerstand tegen de benoeming van Cramer blijkt wel uit het antwoord van de burgemeester. Over het in duidelijk handschrift opgestelde stuk zei hij: ‘Ick kan dit niet lese. Ick moet goet leesbaar schrift hebben ofte schoolmeesterschrift’. Uit de akten wordt niet duidelijk waarom er zo’n weerstand van de burgemeester en kerkmeester was tegen de benoeming van Cramer. Wellicht was het persoonlijk, of had men niet voldoende geld in kas om Cramer te betalen.

Want Cramer kreeg nog steeds niet uitbetaald. Op 19 augustus 1691
liet hij weer een protest opmaken voor Groot, de burgemeester, en Fobsz., kerkmeester van Hoogkarspel. Hij vroeg opnieuw om alle ‘Tractamenten, baten en Emolumenten’ die bij zijn ambt hoorden zonder dat dit minder was dan dat van zijn voorganger. In het protest liet Cramer weten dat hij al meer dan een jaar ‘zonder een stuijver Tractament’ moest leven en hij en zijn familie werden uitgehongerd. Dit alles noemde Cramer een ‘notoir gewelt en vilipendentie’ van de koninklijke akte van 26 februari.

protest

De notaris ging met het protest van Cramer eerst naar Claas Fobsz. Deze
antwoordde op het protest: ‘Voor zooveel als burgemeester antwoord daer niet op, maar als kerckvoogd zoo heb ick geen geld, en vertreck hiervandaan, hoe eerder hoe beter.’ Daarna vertrok de notaris naar burgemeester Jan Jansz. Groot. Diens meerderjarige zoon deed de deur open. Hij zei eerst niet te weten waar zijn vader was, maar gaf uiteindelijk toe: ‘Vaer leyt achter in de schuur te slapen, wil je hem spreken, loop heen, maar kijck hoe stou souste vaeren. Als ’t mij als vaer aanging, ick sou dij slaan dat stou lam en kreupel waerste en in geen maant uyt den bed quamste (…) off dou mij, en ’t sal met vaer niet minder wesen. Maar loop heen, bekijck eens.’ Toen de notaris hierop wijselijk besloott ‘om alle verdere onheylen te schuwen’ en met de getuigen weg te gaan, zei de zoon nog: ‘Het schout hap mede (…) den Insinuant wat te seggen, laat hij hier komen.’ Later op de dag trof de notaris de burgemeester wel, zijn antwoord op het protest was slechts: ”t Gaat mij niet aan, zonder bedroch.’

Het protest was de laatste akte over deze zaak. Het is voor Cramer te hopen
dat hij uiteindelijk zijn achterstallig loon had ontvangen.

De schoolmeester van Jan Luyken

Gerelateerde documenten

Bezoek ons archief of klik op een document om deze aan te vragen voor inzage.

1685 – Notarissen in West-Friesland 1552-1843, inv. nrs. 1967, akte 98, 113, 113a en 117

Akten, 1686-1696
Meer informatie

Meer verhalen

Bekijk alles