Ga naar content

Van 1744 tot 1764 zorgde de veepest voor veel ellende in de Republiek en de rest van Europa. De ziekte kon wel tot 80% van de veestapel doden. Maar herstelde een dier van de ziekte, dan kon hij niet nog een keer ziek worden. En dit dreef de prijs voor zo’n dier op de markt op. De weerslag van deze voor veel veehouders desastreuze ziekte is te zien in het notarieel archief.

In 1752 overleed Antje Cornelis in Midwoud. Haar man was al eerder overleden. In de akte werd hun nalatenschap verdeeld over hun drie kinderen. Elk kind kreeg een som geld, wat huisraad en enkele ‘kleijnigheden’. Het vee van het echtpaar werd ook verdeeld. Een aantal dieren van het echtpaar had de veepest overleefd.

Landschap met koe, schaap en geit, 1849

Nalatenschap

In 1752 overleed Antje Cornelis in Midwoud. Antje was de weduwe van Adriaan Germontsz. Boogaardt. Hun nalatenschap moest worden verdeeld over hun drie kinderen; Adriaan Adriaansz. Booogaard uit Midwoud, Cornelis Adriaansz. Leek uit Wognum en Maartje Adriaans uit Midwoud. Op 23 maart 1752 compareerden zij voor de notaris van Abbekerk. In de akte die werd opgesteld werd vastgelegd wie wat kreeg. Rond deze periode heerste de
veepest, of runderpest, in Europa die de levens kostte van vele miljoenen dieren. In de 18e eeuw waren er drie grote epidemieën, waaronder een van 1744 tot 1764. Een groot deel van de besmette dieren stierf aan de ziekte. De dieren die het overleefden, de ‘gebeterde’ dieren, konden de ziekte niet nog een keer krijgen. Vaak konden deze dieren voor een goede prijs worden verkocht. Antje en Adriaan kregen ook te maken met de veepest. Hoe erg zij
getroffen werden, blijkt niet uit de akte. Wel kan uit de akte worden opgemaakt dat in ieder geval een deel van hun vee de ziekte had overleefd.

voogden

Adriaan Adriaansz Boogaard was jongste van de drie kinderen en nog minderjarig. Zijn voogden waren Dirk Pietersz. Dekker en zijn broer Cornelis Leek. Adriaan ontving uit de nalatenschap ruim 300 gulden aan ‘contante penningen’ en ‘’t zwart mernij paard als mede ‘t Bed met zijn toebehoren’. Daarna werd de rest van de nalatenschap in drieën ‘geschift en gescheijden’. Adriaan Boogaard kreeg dus extra, waarom is niet duidelijk. Adriaans tweede deel, wat ontvangen werd door zijn voogden, bestond uit vier gebeterde klaskoejen, twee oonschaape en de verdere inboel en huijsraad, de varkens, henne, t hooij en stroo in de Berg, en vorder t Boeregreedschap en wat dies meer is’. Voor Adriaan lag maar liefst 317 gulden, 6 stuivers en 10 penningen klaar.

Cornelis en Maartje

Cornelis Adriaansz. Leek uit Wognum, ondanks zijn afwijkende achternaam een zoon van Antje en Adriaan, ontving ‘twee klaskoeje; dewelke van de thans in swangh gaande vee ziekte gebeterd zijn’. Verder ontving Cornelis ‘twee oonschape’ en voorts t Bouw gereedschap; als mede eenig koper en tin, en eenige deekens en voorts wat kleijnigheden’. En Cornelis kreeg een geldsom van 170 gulden, 13 stuivers en 5 penningen.

Maartje Adriaans was getrouwd met Claas Adriaansz Beemster uit Midwoud. Zij ontvingen ‘twee gebeterde klaskoejen, twee oonschaape, alsmede een Bed, twee kussens en een Puul, een wieg met zijn toebehoren, eenig koper en tin en eenige deekens en voorts wat kleijnigheden’. Verder de som van 146 gulden, 13 stuiver en 5 penningen.

De landman van Jan Luyken

Gerelateerde documenten

Bezoek ons archief of klik op een document om deze aan te vragen voor inzage.

1685 – Notarissen in West-Friesland 1552-1843, inv. nrs. 138, akte 4

Akten, 1752-1765
Meer informatie

Meer verhalen

Bekijk alles