Bakker Jan Gouwen en de Lutjebroeker dorpsbrand (1763)
Maar liefst 24 Lutjebroekers verklaarden op 6 november 1763 bij notaris Outger Slaghem dat zij hun dorpsgenoot Jan Gouwen kennen als ‘naarstig en vlijtig’ man, en dat hij zich immer als goed burger gedraagt. Gouwen had de officiële steunbetuiging hard nodig aangezien hij al negen maanden verantwoordelijk werd gehouden voor een tragedie.
Jan Gouwen
Een schoorsteenbrand bij de wit- en roggebroodbakker veroorzaakte op 11 maart van dat jaar een vuurzee die 48 huizen in de as legde. Tientallen gezinnen waren plotsklaps huis en haard kwijtgeraakt. Was er sprake van domme pech of viel hem iets te verwijten?
De heren en dames die Gouwen gezind waren benadrukten dat de bakker zijn oven altijd ‘behoorlijk ja zelfs naarstelijk’ observeerde. Een voormalige knecht en dienstmeid vulden aan dat hij het vuur steeds met ‘alle omzigtigheijt’ waarnam. Notaris Cornelis van den Deure tekende tien dagen later echter een weerwoord op van Gouwens voormalige buren, die op verzoek van burgemeesters en regenten hun relaas uit de doeken deden. Jan Alferink en zijn vrouw Tetjen verhalen over hoe zij die vrijdagmiddag, rond zes uur ’s avonds, in de voorkamer manden aan het vlechten waren toen de kinderen hen opschrikten. Naar de overkant gespoed zagen zij de bakkersvrouw in paniek haar spullen inpakken terwijl de buurman op het dak poogde de brand te blussen.
11 maart 1763
In de dorpsgeschiedenis van Lutjebroek is 11 maart 1763 een gitzwarte bladzijde. ‘Seer subiet’ en op een ‘gantsch onverwagte wijse’ werd het dorp getroffen door een ‘schrikkelijke en bedroefde brandt’. Het vuur woedde extra hevig als gevolg van een stormachtige oostenwind. Wellicht was de schade beperkt gebleven als bakker Jan Gouwen zorgvuldiger met zijn oven was omgegaan. Of als zijn vrouw Marij Pieters spoedig alarm had geslagen. ‘Wel moest ik mijn goet niet bergen?’ luidde (aldus de overburen) haar weerwoord op het verwijt van inadequaat handelen.
De akten die voor en tegen het echtpaar pleiten dateren allemaal uit november 1763, geruime tijd na de verwoestende vlammenzee. Het stede- en dorpsbestuur had in de
maanden daarvoor waarschijnlijk urgentere zaken aan het hoofd dan de schuldvraag. Zo organiseerden zij een collecte voor de wederopbouw en steun aan de getroffen gezinnen.
Diverse dorpsnotabelen trokken het land in om geld in te zamelen. Ook vaardigden de bestuurders op 18 april een keur uit met brandpreventiemaatregelen. Bakkers die hun ovens
met zaagstel stoken moesten voortaan elke week de schoorsteen vegen, zij die turf gebruikten waren gehouden aan elke 14 dagen. Daarnaast kwamen er strikte bepalingen
over de omgang met doofpotten en gloed.
verklaringen
In het oudrechterlijk archief vinden we bij het jaar 1763 diverse verklaringen van bakkers over de brandstof die zij gebruiken en hoe vaak zij de schoorsteen vegen. Een speciaal
aangestelde inspecteur hield strikt toezicht. De naam van Jan Gouwen ontbreekt tussen de verklaringen. Vermoedelijk tegen wil en dank: ruim twee weken na de brand was zijn
verzoek om de bakkerij weer op te bouwen afgewezen. Een nieuwe woning mocht er komen maar beoefening van de ‘bakkersnegotie’ was uit den boze. Was Gouwen zich echt van geen schuld bewust? Deze vraag beheerste waarschijnlijk maandenlang de dorpspraat, zodanig dat de kwestie uiteindelijk de burelen van notarissen bereikte.
De voormalige bakker had bij zijn buren de schijn tegen. Naast het relaas over het verloop van de gebeurtenissen op die fatale 11 maart, en de getuigenis over de in paniek verkerende
Marij Pieters, wisten ook andere buren te vertellen over eerdere incidenten. Gerrit Koopman had tot zijn ‘zeer groote ontsteltenis’ meermaals gezien dat de vonken bakker Gouwen uit de achterdeur ‘nawaaijden’ als hij de oven leegde. Twee voormalige buurmeisjes verklaarden dat de bakkersvrouw eens op een zondagochtend bij hen naar binnenstormde, ‘geen raat wetende alsoo sij vreesde dat de oven in de brand stond’. Haar echtgenoot was op dat moment de deur uit. Wijlen hun moeder beklaagde zich regelmatig over Jan Gouwen: omdat als hij ‘gloed aan een ander afgaf, [hij daarbij] de roekeloosheijt en onvoorsigtigheijd hadde, om daar door de gantse buurt in gevaar te stellen, doordien de vonken rondom waaijde’.
Tegenover de belastende verklaringen stonden de steunbetuigingen van 24 dorpsgenoten die de bakker kenden als een zorgvuldig en waakzaam man. Een onbetwist eindoordeel is vermoedelijk niet gevallen, zo suggereren de bronnen. Voor Jan Gouwen was het bakkersambacht evenwel verleden tijd. Zijn bakkerij werd verkocht en op 17 maart 1764
kreeg hij toestemming om op gezette tijden zeep, zout, sterkte drank, koffie en thee aan huis te verkopen. Daarmee leek het boek gesloten, al zullen de verwijtende blikken van
sommige Lutjebroekers Jan en Marij nog lang hebben achtervolgd.
Gerelateerde documenten
Bezoek ons archief of klik op een document om deze aan te vragen voor inzage.
1686 – Notarissen in West-Friesland tot 1843, inv. nrs. 1680, akte 238
Akten, 1756 sep.-1766 mei1686 – Notarissen in West-Friesland tot 1843, inv. nrs. 1688, akte 717
Akten, 1753-1772, 1774-1779, 1782, 1794, 18011107 – Stede en gemeente Grootebroek 1364-1949, inv. nrs. 10
Memorialen, 1761 mrt.-1775 dec.0003 – Oud-rechterlijke en weeskamer archieven 1357-1858, inv. nrs. 5113
Journaal van schepenen, 1749-17640219 – Bibliotheek wfa, inv. nrs. 152A27
Peter Ruitenberg, Grote brand Lutjebroek 1763, 2014