Betreft de vroegere schipper van het buisschip de Stad Nantes.
Bovenaan is het papier afgebladderd, zodat de datum niet meer aanwezig is. Alleen het jaartal is nog zichtbaar. Bovenstaande datering is dus slechts een benadering.

Op verzoek van Pieter Remmentsz (zie: Remments, Pieter), ‘als geauthoriseert van de gemene reeders van het buysscheepje genaempt de Stadt Nantes’, attesteren een zeeman genaamd Cornelis Cornelisz Keeman (de nieuwe schipper van het scheepje! Zie: Keeman, Kornelis Kornelisz) en de weduwe van Maarten Dirksz (zie: Dirks, Maarten), de overleden vroegere schipper van dat schip, allen te Nibbixwoud.
De 1e deposant verklaart, dat hij in de herfst van het jaar 1681 tegelijk met de inmiddels overleden schipper te Nantes in Frankrijk is geweest, ‘die doenmaels daer met het voors[chreven] schip was, ende dagelijck bij malkanderen verceerde soo op de buers als elders, sulcx dat d’een d’ander sijn affaire ende handelingh wel bekent was, soo dat hij deposant verclaerde daerbij geweest te sijn dat schipper Maerten Dircksz een brief ontfingh van P[iete]r Nansen van Hoorn’ (zie: Nannes, Pieter), ‘waerbij genoemde schipper geordonn[eer]t wierde brandewijn voor sijn rekeningh te coopen, daerop gemelde Maerten Dircksz nae deselve gelesen te hebben uytvoer en seyde: “Wat soud ick brandewijn voor hem coopen, hij...”’ (Door afbrokkeling ontbreekt hier een stuk tekst.)

Verder is er sprake van, dat het schip in Rotterdam is bevracht met ‘deelen’ (planken) die ergens in Frankrijk zijn gelost (te Merles??, deze naam is niet thuis te brengen), waarvandaan het schip ‘ballastscheeps’ naar Nantes is gevaren, waar men weer vracht heeft aangenomen voor Amsterdam, welke reeds was ingeladen toen de deposant vandaar vertrok.
De weduwe verklaart, dat zij in augustus 1681 bij haar man in Rotterdam is geweest, die daar toen met zijn schip lag, en dat zij toen bij hem is gebleven tot hij weer is vertrokken. Bij zijn vertrek zou hij hebben geklaagd, dat ‘P[iete]r Nansz daer bij hem had geweest en was vertrocken, en hem soo weynigh gelt had laeten houd[en], dat hij bedught was sijn aengenoomen rey[se] te doen sonder gelt te moeten opnemen of treck[en].’