Zie ook: 0375/024.
Betreft kloppartij met gebruik van messen in de herberg De Witte Eenhoorn te Oosterblokker.

Op verzoek van de hoogschout van Hoorn en de stede Westwoud cum annexis attesteren 2 mannen uit Oosterblokker (resp. omtrent 30 en 28 jaar oud), en 3 inwonende personeelsleden van de bovengenoemde herberg (1 man en 2 vrouwen, respectievelijk 25, 24 en ongeveer 27 jaar oud), dat zij erbij zijn geweest toen op vrijdag 07-04-1730 een zekere (voormalige!) burgemeester van Oosterblokker in de herberg aanwezig was samen met een man van de Koepoortsweg onder Hoorn en diens broer. De ‘burgemeester’ was deze man blijkbaar nog geld schuldig wegens 3 gekochte schapen en een kalf, maar deze crediteur drong helemaal niet aan op spoedige betaling. De ‘burgemeester’ stond er echter op dat er papier, pen en inkt zou worden gehaald, zodat de man een rekening kon schrijven die de ‘burgemeester’ dan kon betalen. Er was echter geen papier in huis. De crediteur vindt dat ook helemaal niet nodig; hij vertrouwde de ‘burgemeester’ zo wel, en is eigenlijk een beetje gekwetst dat deze er kennelijk niet op vertrouwt dat hij naderhand wel een kwitantie zal krijgen, ook al staan de zaken niet op papier. Maar als het dan zo moet, heeft hij zelf wel papier, dus men hoeft alleen maar pen en inkt te halen. Hierna werd het gesprek snel onvriendelijker. De ‘burgemeester’ doet nogal smalend tegenover zijn gesprekspartner: Hij is ‘maar een jongen’, dan weer ‘een schobbert’ (= schooier). Deze laat zich dat niet zo maar zeggen, en daagt de ‘burgemeester’ uit dit maar te bewijzen, waarop deze hem uitdaagt mee naar buiten te gaan. Daar schijnt de ‘burgemeester’ zijn tegenstander vervolgens met een mes gesneden te hebben. De deposanten en de broer hoorden de man roepen (‘hij snijt, hij snijt’), en gingen naar de deur. De broer ging met een stok in de hand naar buiten, gevolgd door de 2e deposant.

Deze laatste verklaart gezien te hebben, hoe de man van de Koepoortsweg ter aarde viel, en dat diens broer daarna de ‘burgemeester’ met zijn stok sloeg. De deposant heeft deze broer toen vastgegrepen, zodat de ‘burgemeester’ weg kon lopen. De gevallen man was inmiddels weer opgestaan.
Toen hij weer binnenkwam, bleek hij ‘seer bebloed’. Vervolgens ging hij naar de stal ‘om sig wat af te doen’, maar kwam daar zijn tegenstander weer tegen, die echter onmiddellijk door de broer naar buiten werd gestoten en op de grond gegooid. De 2e deposant heeft deze broer vervolgens van de ‘burgemeester’ afgetrokken, zodat deze weg kon komen. Even later is hij echter weer de stal binnengekomen, waar hij weer met zijn eerste tegenstander in handgemeen geraakte en onder kwam te liggen. Nu was het de man van de Koepoortsweg die de ‘burge-meester’ aanviel en deze op de grond gooide. Nadat hij door de omstanders van de ‘burgemeester’ werd afgehaald, is deze laatste met een bebloed gezicht de deur uitgelopen. Volgens de 1e deposant in deze had de man van de Koepoortsweg nu zelf een mes in de hand gehad, dat hem echter door zijn broer was afgepakt.
De man van de Koepoortsweg had een snee op zijn voorhoofd even boven de wenkbrauwen, een snee over zijn hand even boven de duim en aan een van zijn vingers hing er bij de knokkel ‘een lap vel’ bij. Verder had hij diepe sneden in zijn kleding. De chirurgijn van Oosterblokker is vervolgens geroepen om de wonden te behandelen. Terwijl deze in de herberg aanwezig was, is er een knecht van de ‘burgemeester’ gekomen met het verzoek om ook bij deze aan huis te komen.