Zie ook: 0189/106, 108, 109, 120, 122, 124 en: 0189/028, 029, 038, 048, 049, 070, 072, 086; 0224/004.
Betreft de samenstelling van de kerkenraad van Grosthuizen en Avenhorn, en de vertegenwoordiging van Oostmijzen daarin als onderdeel van Avenhorn.

Op verzoek van Jan Pietersz Dijckuyt (zie: Dijkuit, Jan Pieters) en Jan Claasz Groot (zie: Groot/Baars!, Jan Klaasz/Berts?!), regerend vredemakers van Avenhorn, attesteren Dirck Engelsz, rijkdom en oud-ouderling te Grosthuizen, oud circa 59 jaar (zie: Engels, Dirk), en Willem Baarsz (Baertzen volgens de handtekening), oud circa 70 jaar, regerend ouderling (‘oude[r]lynck’) van Grosthuizen (zie: Berts/Baars?, Willem), en verklaarden ‘bij ware chrystelijcke woorden in plaatse van ede, hoe waar is dat omtrynt vijff- à sesentwintigh jaren geleden, sonder den precisen tijt onthouden te hebben, eenen Symon Pietersz woonende tot Oostmijsen’ (zie: Pieters, Simon) ‘het ampt van ouderlyck [sic] in de voorsz[eyde] gemeynte van Avenhorn gecombineert met Grosthuysen heeft bedient, en al vrij eenige jaren aen des heren tafes [sic, bedoeld wordt: tafels) heeft gecommu[n]iceert als een lidt van deselve gemeynte sijnde, welcke raat der kercke bestaat in vier ouderlingen, te weten twee van Avenhorn ende twe van Grosthuysen, beneffens een predicant, van gen[oemde] twee dien de kercke van Avenhorn uytmaackte de gemelde Symon Pietersz één af was.
Allegerende voor redenen van wetenschap dat sij deposanten voorn[oemde] Symon Pietersz wel hebben gekent en aen één ende deselve tafel v[er]scheyden malen hebben gecommuniceert. 't Geene voorsz[eyt] is verclaarde sij deposanten de oprechte waarheyt te wesen, belovende 't selve des noodt en v[er]socht sijnde nader te affirmeren.
Aldus gedaan ten huyse van Willem Baarsz, ter presentie van Gerrardi Beeckman en[de] Engel Dercksz, beyden van Grosthuysen, getu[ygen] van geloove met mij not[ari]s hiertoe v[er]socht, ten dato als boven.’
(Zie: Beekman, Gerardus en: Dirks, Engel.)