Zie ook: 0189/015.
Betreft zeeman uit Avenhorn die in Algiers als slaaf wordt gevangengehouden.

Op verzoek van de gebroeders Dirck, Claes en Ot Otsz te Avenhorn (zie: Ottes, Dirk; Ottes, Klaas en Ottes, Otto) verklaren Claes Jansz Zuygedijck (zie: Zeugdijk, Klaas Jans) en Jan Gersz (zie: Overdam!, Jan Gerrits), beiden ‘poorteren ende inwoonderen’ van Avenhorn, dat ‘de requiranten haren broeder Corn[elis] Otsz, mede van Avenhorn’ (zie: Ottes, Kornelis), ‘gevaren is van Hoorn nae de cust van Portegael met het schip de V[er]gulden Smient, daer schipper op was Meyndert Jansz Bontekoe van Hoorn’ (zie: Bontekoe, Meindert Jans), ‘en dat hij op den 24e janu[ar]i des verleden jaers is comen te vervallen in de handen van de Turcksche zeerovers, ende tot Algiers in Barbarije opgebracht, en aldaer voor slave vercoght, ende met onmenschelijcke tyranie en[de] sware arbeyt werdt bestraft, alsoo de voorsz[eyde] gevangen[e] verscheyden brieven seer erbarmlijcken heeft doen schrijven en overgesonden, gelijck nu onlanghs noch twee brieven gedateert van de tweeden en vierden desember a[nno] 1661 alhier sijn geariveert, waerin hij seer droevigh ende jammerlijck over de wreede handelinge en[de] dreygementen der barbaren claaght, seer demoedelijkcken v[er]soeckede [sic] aen sijne voorsz[eyde] broederen, dat se doch gelieven alle behoolijcke middelen in 't werck te stellen, die in soodanige gelenheden [sic] souden connen werden bedacht en in 't werck gestelt, alsoo sijne patroons, die drie in getale sijn, hem op de galay willen setten, soo daer geen spoedige verlossinge sal comen te geschieden.

Allegeren zij deposanten voor redenen van wetenschap, dat sij de voorn[oemde] gevangenge[e] seer wel hebben gekent, alsoo zij gebueren waren ende dagelijckx tot haren huyse heeft verkert [sic] en ock volcomelijcken sijn verseeckert dat de voorn[oemde] Corn[elis] Otsz tot Algiers is opgebraght, ende aldaer voor slave vercoght. en in slavernie gehouden wert, en niet minder te lossen is dan voor 670 stucken van achten. Presenteren 't selve des noot ende besonderlijcken daertoe versocht sijnde naeder te verstercken, en v[er]sochten hiervan acte.
Aldus gedaen ende gepasseert ten huyse van mij notaris staende tot Avenhorn, ter presentie van Vreryck Claesz ende Corn[elis] Crijnsz mijne gebueren’ (zie: Klaasz, Frederik, en Krijns, Kornelis), ‘mannen van gelove, met mij notaris hiertoe versocht.’
N.B.: Een stuk van 8 was een peso of piastre (Spaanse munt), een zilverstuk van 8 realen, ook wel als de Spaanse dollar beschouwd, en had ongeveer de waarde van een rijksdaalder (ƒ 2,50). Een geldsom van 870 stukken van acht zou dan een waarde van circa ƒ 2175.- hebben.