Betreft de losprijs voor een jongeman uit Oostwoud, die door Algerijnse zeerovers tot slaaf is gemaakt.
4 ‘burgemeesteren ofte vredemakers’ van Oostwoud verklaren, dat een zekere schepen te Hoorn (een reder!) zich borg heeft gesteld voor de betaling van de ‘rantsoengelden met de kosten ende opgelden’ die een zekere koopman te Amsterdam zal voorschieten ‘tot lossinge of vrijkoopinge van Heyn Dirksz’ (zie: Dirks, Hein), ‘zijnde een soone van zal[iger] Dirk Maartensz’ (zie: Maartens, Dirk) ‘ende Nies Heynes’ (zie: Heins, Agnes) ‘ov[er]leden tot Oostwoudt, welke Heyn Dirksz in den jare 16.. met ’t schip de Dolfijn door de Turkse rovers is genomen en tot Algiers opgebracht ende aldaar voor slave v[er]kocht is geworden’.

De comparanten beloven deze Hoornse schepen ‘van sijne borghtoghte te indemneren ende te bevrijden, deselve kosteloos ende schadeloos te houden, haar gesamentl[ijk] ende elks in solidum daarvoor instellende ende verbindende bij desen, mits dat de losgelden ofte rantsoenpenningen met de oncosten en opgelden voors[chreven] niet sullen mogen excederen ofte te boven gaan een somme van derthienhondert Caroliguld[en]s’, tot welk bedrag de genoemde Hoornse schepen zich had verplicht.