Zie ook: 0189/139; 0224/111, 113, 123.
Betreft de lage huuropbrengst van de landerijen in de Westerkogge van Drechterland na de overstromingen aldaar in 1675, en de relatief hoge te betalen onkosten, de te betalen verpondingen buiten beschouwing gelaten.

Compareerden Jacob Arisz (zie: Schuitemaker!, Jakob Arends?/Adriaans?), Cornelis Sijboutsz (zie: Sijbouts, Kornelis) en Pieter Jansz (zie: Graaf, de!, Pieter Jans), oud-burgemeesters en ‘regeerders’ (= rijkdommen) te Grosthuizen, Jan Pietersz (zie: Pieters, Jan) en Jan Claesz (zie: Rood!, Jan Klaasz), burgemeesters te Oudendijk, Jan Ewoutsz (zie: Ewouds, Jan Pieters!), Vredryck Jansz (zie: Jans, Frederik) en Gootjen Claesz (zie: Winders!, Gootje Klaasz), burgemeesters en ‘regeeerders’ te Avenhorn, Jan Symonsz (zie: Waterdrinker!, Jan Simons) en Pieter Jochemsz (zie: Jochems, Pieter), ‘regeerders’ te Scharwoude, ‘als representerende de hooftregeringe van de dorpen gelegen in de Westercogge, dewelcke ten versoecke en[de] requisitie van de e[dele] heeren commissarissen van Drechterlant,
verclaerden bij ware woorden in plaetse van eede hoe waer is ende sij deposanten wel weten, dat de landen gelegen in de voorn[oemde] bannen voor den jare 1675 huere dorden anderen in hebben gedaen par morgen vierentwntigh gulden, en voor denselven jaren aen oncosten – behalve de v[er]pondinge – per morgen hadden te dragen thien gulden elf stuyvers 4 penn[ingen], en voor den jare 1676 eenige weynige in hure hadden gedaen twee gulden, de sommige een gulden, maer de meesten part niet eene stuyver, en daerentegen aen oncosten hadde moten [sic] dragen – de v[er]pondingen afgetogen – derthien gulden veerthien stuyvers par morgen, en voor den jare 1677 de halve huer naulijcs hadde connen opbrengen, en daerentegen tot oncosten gehadt 12 g[u]l[den] 4 stuyvers 4 [penningen], en voor den jare 1678 omtryt door den anderen vijfthien gulden per morgen te hure is uytgelost en voor oncosten an denselven jare heeft te dragen 13 g[u]l[den] 14 st[uyvers] 4 penn[ingen], alles de v[er]pondinge afgetogen.

Soodat deselve landerijen door de inundatie seer sijn gedeclineert ende v[er]ergert, en dinthalven [sic] de huerders onmachtigh sijn de uytgeloste huren te betalen, soodat den eenen achter den anderen werdt gexecuteert [sic], soo den eygenaer voor de oncosten, als de huerder voor de huerpenn[ingen].
Eyndende hiermede hare ware ende oprechte verclaringe dien sij des noot ende versocht sijnde breeder belooven te v[er]stercken.
Aldus gedaen tot Grosthuysen ten huyse van Jan Theunsz, herbergier aldaer, ter presentie van Theunsz voorsz[eyt] en[de] Wouter Jacobsz, mede aldaer, getuygen van geloove hiertoe versocht ten dato als boven.’
(Zie: Kistemaker, Jan Teunisz [handtekening!] en: Schoenmaker, Wouter Jakobs [handtekening!].)
P.S.: De genoemde ‘commissarissen van Drechterland’, die hier als requirant worden opgevoerd, zijn een nogal raadselachtig begrip. Leden van een commissie misschien?