Schepenakte, dus een oud-rechtelijk stuk.
Betreft geweldpleging in de Bennemeer.

Op verzoek van de baljuw en schout der stede Abbekerk compareren op het stedehuis te Abbekerk voor 3 schepenen Bregje Kornelis (zie: Kornelis, Brecht), weduwe van Kornelis Jansz, Etje Klaas en Adriaantje Banjamins’ (zie: Benjamins, Adriana), allen ‘van competenten ouderdom’ en wonende te Abbekerk.
Allereerst getuigen Etje Klaas en Adriaantje Benjamins, ‘dat zij deposanten op maandag den 26 augustus 1715 voor den middag van Abbekerk naar de Bennemeer zijn gegaan om de koeyen van Mary Dools’ (zie: Dool(s), Maria?/Maartje? Jans!) ‘uyt de Bennemeer naar Jan Goedes Lant te verweyden, hebbende nog in haar gezelschap Zeger Wagenmaker’ (zie: Wagemaker, Seger Frederiks!), ‘Jan Dool’ (zie: Dool, Jan Kornelisz?!), ‘Jan Wegman’ (zie: Wegman, Jan Jans?!), ende Klaas Jansz Wegman.

Dat Etje Klaas ten huyze van Grietje Hermans, weduwe van Dingnum Kornelisz aanging’ (zie: Kornelisz, Dignum).
‘Wijders verklaart Adriaantje Benjamins alleen, dat Klaas Wegman door Zeger Wagenmaker op ’t Zuydeynde van Abbekerk gevraagt wierde wanneer hij de tien peeren die Klaas Wegman hem voor zeekere zoogenaamde schroevesmeering hadde uytgelooft, zoude hebben.

Dat Klaas Wegman op dat vragen tegens Wagenmaker zeyde, dat deszelfs eynden veel meer peeren van zijn vaders werf hadden opgegeten. Waarop Wagenmaker antwoorde, dat zijne eynden in geen jaar op Wegmans werf hadden geweest, ende als Wegman zulks ontkende ende bij zijn vorig zeggen bleef, zoo nam Zeger Wagenmaker hem Klaas Wegman van de weg op, en duuwde deszelfs aangezigt in eenige barnnetelen die bezijden aan de weg stonden.
Etje Klaas zegt, dat zij, weder bij ’t koeweydersvolk komende, mede zag dat Wagenmaker Klaas Wegman in de barnnetelen duuwde.
Etje Klaas en Adriaantje Benjamins getuygen vervolgens gezamentlijk, dat Klaas Wegman, uyt dezelve barnnetelen gecropen en opgestaan zijnde, Zeger Wagenmaker met eenen koeweydersstok aan den arm sloeg.
Dat Zeger Wagenmaker daarop zeggende: “Zoudste mij nu nog slaan?”, denzelven Wegman aan yder kant van ’t hooft een slag en in de zijde een schop gaf.
Dat Klaas Wegman schreyende den Wagenmaker aanzeyde deze bejegeningen zijnen vader Jan Wegman te zullen klagen.
Dat zij deposanten verder hebben gezien, dat Antje Kornelis’ (zie: Kornelis, Anna), ‘de dogter van Bregje Kornelis, Klaas Wegman uyt de Togtsloot holp.
Dat Wagenmaker, op den Zuyduyterweg weder bij haar deposanten - die inmiddels waren voortgeloopen - komende, jegens haar zeyde: “Hij” – denoterende den meergemelden Klaas Wegman – “konde nog wel zwemmen”.
Bregje Kornelis verklaart, dat zij staande op hare werf bezuyden ’t huys gezien heeft, dat Zeger Wagenmaker Klaas Wegman wat slagen gaf.
De deposanten geven reden van Wetenschap als in den text en praesenteren yder haar gedeposeerde desverzogt nader te sterken.’