Zie ook: 0132/022, 095, 096, 119, 121; 0133/082, 083, 084, 091, 100, 101; 0135/090 (zonder annotatie), 0135/095.
Wèl een notariële akte.

Betreft geweldpleging op de Knap onder Midwoud.
Op verzoek van Muus Dool (zie: Dool, Muus Kornelisz!), als gemachtigde van jonkheer Wouter Chrisstoffel van Lantschot (zie: Landschot, v., Wouter Christoffel), baljuw en schout der stede Abbekerk (wonende te Alkmaar!), attesteren Maartje Theunis (zie: Teunis, Maartje) en haar 2 kinderen Lyzabet Dirks en Theunis Dirksz Nierop (zie: Nierop, Elisabeth Dirks, en: Nierop, Teunis Dirks), allen wonende op de Knap onder Midwoud.

Eerst verklaren zij gedrieën, dat ‘Immetje Reynders, de huysvrouwe van Taams Kornelisz op de Knap’ (zie: Reinders, Immetje, en: Kornelisz, Tamis), ‘de deposant Lyzabeth Dirks op maandagavont den twintigsten dezer maant, na veel verwijt ende scheltwoorden, op haar deposanten erf beoosten ’t huys in grammen moede aangetast, terneergesmeten en wijders verscheyde malen, in ’t bijzonder met de vuyst aan de slapen van haar hooft, geslagen heeft, ende zulks niettegenstaande de deposante Lyzabet Dirks Immetje Reynders meermalen waarschouwde best te wezen de handen van haar op haar eygen erf af te houden.
Maartje Theunis ende Theunis Nierop verklaren, dat Thaams Kornelisz, terwijl zijne huysvrouwe Lyzabet Dirks sloeg, dezelve zijne huysvrouwe gedurig sterk aanhitste, dat de deposante toeloopende om hare dogter waar ’t mogelijk te ontzetten, door den voornoemden Thaams Kornelisz wierd aangegrepen en over eene hoop vlab gegoyt. Waarna zij deposante opstaande van mening wierd, zoo zij zegt,

eenige buuren tot hulp te halen, dog haar beradende, alzoo zij de bejegingen tegen hare dogter niet kon verdragen, terugge quam om nog eens te tragten hare dogter te ontzetten.
De deposanten Maartje Theunis ende Theunis Nierop zeggen verders beyde gehoort en gezien te hebben, dat de meergemelde Thaams Kornelisz, toen zij Maartje Theunis wederquam, andermaal sterk schold, en vervolgens zijn mes trok, naar de deposante Maartje Theunis daarmede één- en andermaal stak, tot zooverre, dat zij menen zeker te gaan, dat het mes tot ontrent een voet aan haar was. Dat Trijn Muesses woonende op de hoek van Schardam’ (zie: Muus, Trijn), ‘die bij dit gepasseerde tegenwoordig was, tusschenbeyden is geschoten en alzoo het grooter onheyl, dat te dugten stond, belette.
De deposanten zeggen laatstelijk, dat behalven haar, bij dit gepasseerde tegenwoordig zijn geweest: Trijn Muesses en Lysabet Aris, van de hoek van Schardam’ (zie: Arends?/Adriaans?, Elisabeth), ‘mitsgaders Trijntje Dirks, de dogter en zuster van haar deposanten.’ (zie: Nierop, Trijn Dirks.)
P.S.: Vlab of flab is volgens het WNT: ‘Naam van een geslacht van waterplanten met lange stengels, die vaak over een groot oppervlak door elkander gestrengeld zijn, Conferva. Vandaar dat het woord meer als stofnaam dan als voorwerpsnaam gebruikt wordt en zelden in het mv. voorkomt.’