Zie ook: 3404/081, 082, 085, 122.
Betreft onenigheid over de benoemingswijze van schotters en vredemakers (burgemeesters) te Oostwoud.

Uit naam van Jan Herbethsz (zie: Herberts, Jan) en Cornelis Jansz de Boer (zie: Boer, de, Kornelis Jans), beiden leden van de vroedschap van Oostwoud, lasthebbenden van verscheidene andere leden van die vroedschap, heeft de notaris zich gewend tot Jacob Claasz (zie: Onderdijk!, Jakob Klaasz), Jan Meyndertsz (zie: Kistemaker!, Jan Meinderts), Pieter Dankwertsz (zie: Dankerts, Pieter) en Pieter Symensz (zie: Simons, Pieter), die – zoals de insinuanten hadden gehoord – waren aangesteld tot ‘schotters’, om hen de volgende insinuatie te doen: ‘Het kan u e[dele] niet onbekent zijn, dat op den 3e april lestleden bij de volle vroetschap exempt drie leden, tot schotters gekosen sijn Thijs Jansz’ (zie: Jans, Tijs) ‘en Jan Meyndertsz als continuerende, ende Jan Aarjansz en Jan Herbethsz als nu aankomende. Waarvan drie derselver op den 7 en 8 dito haar ampt getrouwel[ijk] na haar kennisse hebben bedient ende na hare beste wetenschap, soo sij v[er]klaarden, de schottinghe gedaan ende staan overbodigh om haar schottingh voor alle heeren daar sulks van nooden mochten zijn te vertoonen.
[Ende niettegenstaande dit alles soo hebben gisteren opnieuw]’ (dit is doorgehaald) ‘eenige leden van de vroetschap, bestaande in minder getal als zijnde maar van acht persoonen, waaronder eenige die bij de insinuanten ontkent wert vroetschappen te zijn, u e[dele] geïnsinueerdens tot schotters willen kiesen, ende Thijs Jansz dewelke een oud-schotter is en lange jaren dat ampt bedient heeft, afgeset, en dat diegene die op den v[oor]sz[eyde] 3e april tot de eerste gestelde schotters hare stemmen gegeven hebben, nu al mede hierin treden.

En boven dit alles is gisteren uyt de naam van twee der pontrijkste een v[er]bodt gedaan aan diegene die haar het ampt als vredemaker aanmatigen,’ (zie: 3404/082) ‘met het exerceren der selver niet voort te gaan voor en aleer het woort van 4 pontrijkste uyt de previlegie is, niettemin evenwel daarin voortvaren ende vroetschap[pen] beleggen en voorstellinge doen om andere schottinge en[de] soo diergelijk, ende met ...’ (Tekst houdt op, de zin wordt niet afgemaakt.)
‘Soo is ’t, dat de insinuanten oordeelen sulks alles onwettigh te geschieden, ons not[ari]s ende getuygen gelast hebben, dewijle sij volgens de omsegh die er gedaan is, v[er]staan dat gij vandaagh van meningh zijt te schotten, u e[dele] uyt haar naam aan te seggen daarin niet voort te varen ofte deselve schottinghe te doen, ende in kas van weygeren, soo protesteren sij insinuanten tot nullité van ’t gene dat gedaan wert, alsmede van alle kosten en schaden die daaruyt sullen resulteren, die sij gedenken aan u geïnsinueerdens ende ’t uwe te v[er]halen.
Versoekende hierop een kort en onvertogen antwoorde, waarop de geïnsinueerden na prelectie geliefde te antwoorden, ’t gene volght: Jacob Claasz seyde, dat hij daarop niet begeerde te antwoorden.
P[iete]r Symensz antwoorde, dat Thijs Jansz niet afgeset was, maar dat hij selver afwesen wilde.
Pieter Dankwertsz antwoorde, dat hij geloofde dat se evenwel met de schottingh voortgaan souden.
Jan Meyndertsz seyde, dat het stellen der vroetschap van de schotters die geschot hebben onwettigh ge[stelt] was.’ (Het gedeelte tussen de vierkante haken was doorgehaald, maar niet vervangen door iets anders.)