Betreft geweldpleging in De Nadorst te Westerblokker.
Op verzoek van de 'heere van Etershem, hoogschout des stads Hoorn, mitsgaders bailluw ende schout der stede Westwoude cum annexis' verklaart een Ooster-blokkers echtpaar op zondag 08-02-1705 er in de herberg De Nadorst op het west-einde van Westerblokker getuige van te zijn geweest dat een zekere wagenmaker uit Hoorn aanvankelijk weigerde zijn vertering van enige glaasjes bier te be-talen. Hij beweerde eerst geen geld bij zich te hebben, maar de herbergiersvrouw stond erop geld te ontvangen, waarna de wagenmaker weer weigerde. Vervolgens wenste de waardin niet alleen betaling van dit gelag, maar ook van alles wat de man nog van vorige keren schuldig was, vergezeld van de woorden: 'Doen wij geld aan u schuldig waren, moesten wij u wél betalen, ende nu sult gij ons ook voldoen, of pant daarvoren laten'. Meteen daarop pakte zij de zweep van de wagenmaker en wierp deze door de deur in de achterkamer. Nog bleef de man echter weigeren te betalen; hij weigerde zelfs dat zijn metgezel, ook uit Hoorn, hem het bedrag voorschoot. Vervolgens pakte de herbergierster hem ook zijn hoed van het hoofd en bracht deze bij de zweep in de achterkamer. Hierop liep de man de deur uit naar buiten, alsof hij wilde weggaan, maar even later kwam hij weer binnen en smeet een dukaton (waarde ƒ 3:3 ofwel ƒ 3.15) op de vloer, met de woorden: 'Siedaar beest, daar is geld'. De herbergiersvrouw raapte de munt op, stak hem in haar tas en pakte daaruit meteen kleingeld waarmee zij de man terugbetaalde.

Vervolgens wilde zij hem zijn hoed en zweep overhandigen. Op het moment echter dat de wagenmaker met de ene hand zijn hoed aannam, gaf hij de vrouw met de andere hand een slag tegen het hoofd, zodat zij op de grond viel. Meteen daarop haalde hij zijn mes uit zijn zak, maar de waardin stond vlug op en greep de tang (uit de haard), waarmee zij de man een klap op zijn hoofd gaf, waarna deze de benen nam.