Zie ook: 0133/014.
Geen notariële akte, maar een oud-rechtelijk stuk; de notaris treedt hier op in zijn hoedanigheid van secretaris der stede Abbekerk.

Betreft eigenaarschap van 20 aan een armlastige inwoner van de Bennemeer geleende schapen.
Jan Jansz Amels, wonende in de Bennemeer (onder Twisk!), geeft te kennen, dat Jakob Luytjesz Winkel van Twisk (zie: Winkel, Jakob Luitjes) ‘uyt enkele mededogentheyt ende om hem comparant, belast met eene zware, arme huyshoudinge te adsisteren, aan hem hadde ter hant gestelt twintig oonschapen, om daarvan tot kennelijk wederzeggen van Jakob Luytjesz en tot noodige onderstant van zijn comparants familie de melk en lammeren te genieten, zoodat Jakob Luytjesz den eygendom en de wol voor hem behoudt, mits evenwel dat hij comparant ’t gras en hoy tot deze schapen bezorge.
Ende opdat niemant van des comparants crediteuren in tijden en wijle zoude kunnen sustineren dat die schapen hem comparant toebehooren, heeft hij ten verzoeke van den opgenoemden Jakob Luytjesz bij dezen verklaart, dat hij comparant noyt eenig regt van eygendom, nog huure, nogte eenige andere praetensie tot en op de twintig schapen van Jakob Luytjesz gehadt, nogte door de overleveringe bekomen heeft, maar dat die geheel in vrijen eygendom toebehooren aan Jakob Luytjesz Winkel, die ze altijt, wanneer hij ’t zoo verstaat, kan naar zich nemen. Laatstelijk zeyde hij comparant, dat deze schapen, zoo ze onder zijne ofte eenige andere bevonden wierden, te kennen waren aan deze merken, namentlijk dat er op de ooren van yder schaap een hakje ende van het regter een endtje gesneden ware.’